Book
Net als elders in Europa traden in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw de ontwrichtende gevolgen van de snelle industrialisatie aan het licht: armoede, werkloosheid, ziekte, onderontwikkeling, alcoholisme en criminaliteit. Over deze problemen, ‘de sociale kwestie’ gedoopt, werd vanaf 1870 fel gediscussieerd in de politiek. Het ging daarbij om de essentiële vraag of de staat diende in te grijpen. In de landelijke politiek was men van mening dat de staat zich terughoudend diende op te stellen. Sociale wetgeving, van het Kinderwetje van Van Houten tot de Ongevallenwet van 1901, vloeide voort uit de opvatting dat de overheid slechts mocht ingrijpen om de arbeid van de volwassen arbeider te beschermen tegen de valse concurrentie van kinderarbeid en tegen de risico’s van een ongeval op de werkplek. Na 1901 verdween deze consensus. De dominantie van confessionelen en liberalen zette een rem op de ontwikkeling van sociale wetgeving. De staat trok zich goeddeels terug. Intussen waren er op lokaal niveau allerlei initiatieven van gemeentelijke bestuurders, hygiënisten, sociaal-liberalen en radicalen. De gemeenten gingen een steeds actievere rol spelen op het gebied van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, werklozenzorg en volksgezondheid. Met behulp van de Woningwet van 1901 en onder invloed van buitenlandse voorbeelden op het gebied van werkloosheidsuitkeringen werd de stad het podium voor nieuwe vormen van sociale politiek. Deze sociale hervormers streefden naar ‘een leven, dat werkelijk een leven is, vrij van wat neerdrukt en beklemt en met al het genot en het voordeel van een gezonde omgeving, dat voor het geld dat beschikbaar is kan worden verkregen’. Hoe sociale hervormers er tegen de liberale en confessionele tijdgeest in toch in slaagden de basis te leggen voor sociale po «
Boeklezers.nl is a network for social reading. We help readers discover new books and authors, and bring readers in contact with each other and with writers. Read more ».
There are no reviews for this book yet.