Het verhaal van de zijdewerksters speelt zich af in de jaren twintig en dertig in China. Pei de hoofdpersoon in dit boek, groeit op op het platteland. Zij is de oudste in het gezin, de meeste kinderen zijn gestorven op een zusje na Li. Het gezin leeft van de visvangst en van de bladeren van de moerbeiboom. Ze zijn erg arm. Na bezoek aan een waarzegster, die vertelt dat Pei waarschijnlijk nooit zal trouwen. Neemt haar vader een moeilijk besluit. Hij verkoopt Pei aan de zijdefabriek in Yung Kee. Het water staat hun aan de lippen. Hij brengt Pee naar het meisjeshuis in Yung Kee, daar laat hij haar achter onder de hoede van tante Yee, die het huis leidt. Zij is als een moeder voor de meisjes. Pei is dan acht jaar oud. Ze voelt zich eenzaam en verlaten. Lin, die er al een aantal jaren woont maakt haar wegwijs en wordt haar steun en toeverlaat. Tussen hun ontstaat een vriendschap voor het leven. Het werken in de zijdefabriek is zwaar, ze werken veertien uur per dag onder barre omstandigheden. Toch gaat Pei zich thuis voelen in het meisjeshuis en ze ontwikkeld zich tot een zelfstandige jonge vrouw. Die er achter komt, dat ondanks hard werken ze kan gaan en staan waar ze wil. En dat ze vrijer is als een getrouwde vrouw. Ze besluit om samen met Lin toe te treden tot het zusterschap, wat inhoud, dat ze niet trouwen en altijd in dienst blijven van de zijdeindustrie. Pei en Lin hebben samen mooie en redelijk rustige jaren in Yung Kee.

Eind jaren dertig stort de Chinese economie in, fabrieken worden gesloten ook de zijdefabriek. Het zusterhuis en het meisjeshuis worden gesloten en ieder zoekt zijn eigen weg. China is ook in oorlog, de Japanners rukken steeds meer op naar het zuiden, een spoor van vernieling achter latend. Gelijktijdig is er ook een strijd gaande tussen de communisten en de nationalisten kortom China staat in brand. Pei weet weg te komen naar Hong Kong alwaar ze een nieuw leven probeert op te bouwen.